Kekerdom
Op de begraafplaats van de Laurentiuskerk in Kekerdom bij Nijmegen rust de Nederlandse fenomenologie. Je vindt er het graf van professor Buytendijk rondom wie zich na de laatste oorlog kort een beweging van eigenzinnigen formeerde die de Utrechtse school wordt genoemd. Het was niet echt een school (top down), eerder een beweging (bottom up). Buytendijk ging het als fysioloog om een “rijkere vorm van realisme” (Buytendijk, 1961, p. 10). Hij stelde vast dat er een intentie, een bedoeling spreekt uit het bewegen, dat de mens zich er in uitdrukt, naar buiten treedt en zo anderen ontmoet. Het “terug naar de dingen zelf” van de Duits-Joodse grondlegger van de fenomenologie Edmund Husserl mondde bij hem uit in een fenomenologische psychologie van bewegingsvrijheid en verbinding. Vlak bij hem ligt sinds 2012 een van zijn eigenzinnige leerlingen begraven, die halverwege de jaren negentig mijn stille leermeester werd.
Toen ik in de Nijmeegse universiteitsbibliotheek mijn scriptie schreef over het dialogisch zelf van Hubert Hermans ontmoette ik Johannes die daar al jaren voor dominee studeerde. Hij verbouwde zijn eigen eten, ontwikkelde zijn eigen foto’s, woonde tegenover café Jos op een bovenverdieping en was in alles het omgekeerde wat ik bij een dominee voorstelde. Voor mij was hij meer een donkerharige John Lennon met zijn ronde bril en lange manen, met filosofische inslag en een gevoelige blik. Hij bestudeerde stapels boeken met donkere kaften en gewichtige titels en las me er vaak met ironische glimlach gedragen uit voor. Ik herinner mij de woorden uit de Metabletica van Jan Hendrik van de Berg, die mijn idool zou worden:
“De psychologen uit de vorige eeuw zouden opkijken, wanneer zij zagen met welk werk hun huidige collegae zich bezighouden. In hun tijd was de psychologie een voorname wetenschap, door oude banden gebonden aan de tijdloze wijsbegeerte. De psychologen droegen er het stempel van. (Ze) werkten voor de eeuwige wetenschap en (bleven) ver van het dagelijks leven….Hij kon het zich veroorloven want niemand vroeg hem iets.
In de 20e eeuw werd deze idylle verstoord. De gemoedsrust verdween. De psycholoog bereikte vragen, eerst enkele, toen meer, steeds meer….Hoe moet ik mijn kind opvoeden? Hoe dien ik met mijn vrouw om te gaan?….Belangrijke vragen één voor éen. Het is duidelijk, de psycholoog moest antwoorden. Hij antwoordde dus. Het ging hem bovendien goed af….Het bespiegelend karakter ging bijna geheel verloren…Enkele psychologen aanschouwen dit alles met kritische blik….de adviezen suggereren een fundatie die er in feite niet is….. Vóór de psycholoog aan antwoorden dacht, kwamen de vragen. Maar wat is er dan gebeurd? Welke kennis ging verloren en hoe ging zij verloren?”.
(Metabletica, 1956,p 15-17).
Achteraf kan ik zeggen dat het misschien wel Prediker was, dat mij in deze woorden raakte, het Bijbelboek dat de bijbel als het woord Gods zelf relativeerde; zo relativeerde ik nu de wetenschappelijke psychologie waarvoor ik werd opgeleid. Niet alleen hoorde ik dit bijbelboek in van den Bergs stijl klinken maar las ik het ook in zijn boodschap: dat er voor alles een eigen tijd is, en dat alles verandert, eerder niet zo is geweest en later niet meer zo zal zijn.
Wat mij zo imponeerde in zijn werk was zijn brede kennis en de bravoure waarmee hij die presenteerde. Ik ben me daaraan gaan spiegelen in mijn studiezucht en later in mijn onderwijsstijl. Ik vond het van belang dat je verder keek dan je neus lang is, een breder perspectief zou innemen, niet alles zomaar aanneemt.
In dit fragment uit zijn historisch-fenomenologisch hoofdwerk Metabletica relativeert van den Berg dus de psychologie als product van zijn tijd. Doordat “de dingen” veranderen door de tijd heen, verandert ook de psychologie die deze dingen duidt. De dingen, dat wil zeggen alles waarop wij betrokken zijn en dat voor ons betekenis heeft, van de natuur en de ander tot een gebouw, kunstwerk, wetenschappelijk artikel of een gebeurtenis. Hoe de dingen veranderden en op het terrein alle wetenschapsgebieden die je maar kunt bedenken, beschrijft hij in de rest van zijn werk. Zijn benadering bevrijdde me van de gewichtigheid waarin ik mijn psychologische kennis en kunde moest uitdrukken voor mijn afstuderen. Ik raakte erdoor bevlogen en las al zijn boeken. Maar van den Bergs werk zou me ook bevangen in de zoektocht naar een verloren idylle die op het verleden werd geprojecteerd, waar alles nog één en éénduidig zou zijn geweest en geen oersoep zoals de evolutionisten en de kosmologen ons willen doen geloven. Ook ik zocht mijn geluk steeds in het verloren paradijs van mijn jeugd, en overdacht in leertherapie de zonden van mijn ouders. Van den Bergs futurologie (“Gedane Zaken” geheten, 1977) op basis van hoe geestesomwentelingen de dingen rond 1700 en rond 1900 hadden veranderd, voorspelde ook niet veel goeds. Maar uit deze rampen zou ook wel weer iets goeds kunnen komen als God dat wilde en als enkelingen zouden opstaan en tegen de stroom in durfden te gaan. Zoals de ironie van mijn studiegenoot Johannes vervloog toen hij jaren daarna het predikanten-ambt aanvaardde, verdween die met de jaren in het oeuvre van van den Berg. Hij nam zichzelf uitermate serieus, werd steeds maatschappijkritischer en ging volledig tegen de progressieve tijdgeest in. Van den Berg werd een eigenzinnige volharder die de wereld van buitenaf duidde in plaats van zich er in onder te dompelen. Zijn solipsisme werd zo het omgekeerde van de betrokkenheid op de wereld waarmee de fenomenologie, met Buitendijk in Nederland, begon. Diens fenomenologische beweging verzandde ook in een woordenzifterij die de essentie wilde vangen maar hem zo juist miste. Misschien is klopt het wat de dichter Achterberg dichtte: “Ik kan alleen woorden ontmoeten, u niet meer. Maar hiermee houdt het groeten aan, zo zeer, dat ik wel moet geloven dat u luistert, zoals ik omgekeerd uw stilte in mij hoor” (Achterberg, Gedichten deel 1, 2000). En wat Wittgenstein schreef: “waarover men niet kan spreken, moet men zwijgen” (Wittgenstein, Tractatus Logico-Philosophicus, 2015).
Ik kom graag in de Ooij en Kekerdom. Bij de kerk aan de dijk is het verademend rustig. De natuur spreekt echter boekdelen, die ik tegenwoordig liever lees.
Walter de Vries, 29 november 2020